Effect van straatbomen op luchtkwaliteit is minimaal
nieuws
“Vegetatie als maatregel voor verbetering van de luchtkwaliteit langs snelwegen is een sympathieke en maatschappelijk geaccepteerde maatregel.” Maar het heeft nauwelijks effect, en als het al effect heeft is dat vaak negatief, met name een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Dat is de onthutsende vaststelling van een studie van de Nederlandse Rijkswaterstaat naar de invloed van vegetatie op de luchtkwaliteit langs snelwegen, gepubliceerd in december 2009 (te vinden op www.ipluchtkwaliteit.nl). In deze studie werd het effect op fijnstof en stikstofdioxide (NO2) gemeten van relatief smalle vegetatiestroken met bomen en struiken van 5 tot 10 meter breed langs snelwegen in vergelijking met stroken zonder beplanting.
Wat fijnstof betreft, kon direct achter de vegetatie (minder dan 30 meter) bij loofbomen geen effect worden aangetoond. Bij naaldbomen wordt een vermindering met 5 à 10% vastgesteld, maar alleen van grovere deeltjes (vanaf PM10). Op grotere afstand (50-100 m) is er een licht positief effect op de PM10 concentratie (ong. 10% voor coniferen en maximaal 5% voor loofbomen).
Wat NO2 betreft werden op de weg en direct achter de vegetatie hogere concentraties (tot 10%) gemeten in vergelijking met de ongestoorde situatie. Op grotere afstand (vanaf 50-100 m) werd er in de zomer een licht positief effect gemeten (tot 30%), maar in de winter, als er weinig blad staat aan de bomen, een sterk negatief effect. Dit laatste kan zelfs oplopen tot een verhoging met 70% op 90 m afstand. Dit wordt veroorzaakt door een combinatie van extra inmenging van Ozon en een verminderde windsnelheid achter de vegetatie.
In deze studie wordt net niet aanbevolen om de bermbeplanting langs snelwegen te verwijderen. “De onderzoeksresultaten roepen de vraag op of het in bepaalde situaties niet beter voor de luchtkwaliteit is om bestaande vegetatie te verwijderen,” zo staat er letterlijk. “Dat zal in veel gevallen maatschappelijk en/of landschappelijk niet te verantwoorden zijn.” Bovendien is het negatieve effect van vegetatie op de luchtkwaliteit nu ook weer niet zo groot dat grote winst te verwachten valt van verwijdering, zo wordt er nog aan toegevoegd.
Aanleg van nieuwe boomstroken langs autowegen wordt echter categoriek afgeraden, tenminste als het de bedoeling zou zijn om de luchtkwaliteit te verbeteren. “Als de wens tot aanleg van een vegetatiestrook vanuit andere overwegingen bestaat, dient men goed na te gaan of deze voorziening niet kan leiden tot verhoging van de concentraties direct achter de strook en dientengevolge verhoogde overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen.” Vooral in de wintersituatie en bladverliezende vegetatie is de negatieve invloed van vegetatie op de NO2 concentratie vrij groot. Wanneer de concentraties nu of in de toekomst al vlak bij de normen liggen, zoals bij grote verkeersknooppunten en tunnelmonden, is de toepassing van vegetatie af te raden.
Indien toch wordt besloten om de bermen te beplanten, dan verdient bladhoudende vegetatie de voorkeur boven bladverliezend, aldus het rapport. Waar voldoende ruimte beschikbaar is kan het best de volle breedte voor de vegetatie benut worden voor een maximaal opstuwend effect. Om tot een substantiële vermindering van NO2 en PM10 te komen, zou men groenstroken van honderden meters tot kilometers breed moeten aanplanten, zo besluit het rapport.
De auteurs stippen uitdrukkelijk aan dat hun studie alleen betrekking heeft op beplanting langs snelwegen en niet op binnenstedelijke situaties, in bossen, parken en dergelijke. Maar daar lijkt de situatie al niet veel beter, zo blijkt dan weer uit een recent rapport van het Nederlandse Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over de effecten van groen op de luchtkwaliteit (te downloaden op www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/680705012.html). Het effect van bomen en planten op de luchtkwaliteit in en om steden is beperkt, aldus dat rapport. Bovendien kan de invloed die het groen wel heeft zowel positief als negatief zijn.
Wat stikstofdioxide (NO2) betreft, zijn er geen of nauwelijks effecten van groen vast te stellen, aldus dit rapport. Wat fijnstof betreft kunnen bomen, afhankelijk van het type (groenblijvend-bladverliezend) en de locatie, tot 20% van de fijn stofdeeltjes opvangen. Op jaarbasis gaat het slechts om een vermindering van de concentraties van maximaal 1%. Door het opvullen van beschikbare plantbare ruimte met groen kan het effect iets worden vergroot, tot 2,5-7%. Dit betreft de grootschalige concentraties, niet de effecten van lokale bronnen van fijnstof zoals wegen (het verkeer stoot zo'n 40% van het fijn stof uit). Op de bijdragen hiervan heeft het aanplanten van groen in de wijde omgeving geen effect. Zelfs het aanplanten van bospercelen met een oppervlakte van 50 tot 200 ha in de omgeving van wegen, heeft nauwelijks een effect op de luchtkwaliteit. Bovendien gaat het hier hoofdzakelijk om de grovere fijn stofdeeltjes (boven PM10), terwijl juist de kleinere deeltjes (kleiner dan PM2,5), die niet of nauwelijks door het groen worden afgevangen, gezondheidsschade kunnen veroorzaken. Anderzijds kunnen enkele aspecten van de plaatsing van groenelementen binnenstedelijk averechts werken. Zo is het (her)inrichten van een straat met een brede middenstrook met groenelementen niet altijd verstandig. Een brede middenberm zorgt er in de meeste gevallen voor dat de rijstroken dichter op de bebouwing komen te liggen waardoor direct omwonenden aan een nog hogere concentratie blootgesteld worden. Wanneer twee parallelle rijen grote bomen langs een weg staan, kunnen de kruinen van de bomen de weg als het ware afsluiten. Het gevolg is dat de luchtverontreiniging onder de bomen blijft hangen en deze veel moeilijker mengt met relatief schone lucht. Wanneer bebouwing dicht op de weg staat, kunnen de bewoners hierdoor worden blootgesteld aan hogere concentraties luchtverontreiniging.