Antibiotica en vlees

dossier De moderne veeteelt is gedurende de laatste jaren geëvolueerd naar omvangrijke bedrijven met steeds grotere aantallen dieren. Een van de gevolgen hiervan is dat de zgn. infectiedruk op die bedrijven evenredig toegenomen is, ondanks de betere hygiënische voorwaarden waarin de dieren gekweekt worden. Hoe meer dieren van dezelfde soort in dezelfde ruimte vertoeven, hoe groter de kans voor overdracht van ziekteverwekkers immers wordt. Om besmettelijke ziekten te bestrijden kan de veehouder onder andere gebruik maken van antibiotica. De gevolgen van het gebruik van antibiotica in de veeteelt roepen bij de consument echter vele vragen op, die we zullen proberen te beantwoorden.

Antibiotica zijn scheikundige substanties die voldoende actief zijn om als geneesmiddel aangewend te worden tegen bacteriële infecties. Daarom worden ze zowel bij mensen als bij dieren gebruikt.

2. Welke antibiotica worden aangewend in de veeteelt en voor welk doel ?

Men kan de antibiotica die toegediend worden aan voedselproducerende dieren in twee grote groepen indelen :

1.De groeipromotoren
Vele antibiotica bevorderen de groei en de voederomzet van het vee wanneer ze in lage concentraties aan het voeder toegevoegd worden. Ze worden alleen gebruikt bij mestvee. Alleen antibiotica die niet geresorbeerd worden uit de darm en die niet gebruikt worden in de humane geneeskunde, zijn toegelaten voor dat doel. Deze antibiotica komen dus niet in de weefsels terecht in aantoonbare concentraties en zij zijn dus ook niet terug te vinden in het vlees van behandelde dieren.

2. De antibiotica die aangewend worden voor de behandeling of de preventie van bacteriële infectieziekten:
Hier gaat het dikwijls om dezelfde geneesmiddelen als deze die voor de mens voorgeschreven worden. Vele daarvan worden geresorbeerd uit de darm en komen dus in het vlees terecht.

Soms worden ze ingespoten. Ter hoogte van de spuitplaats kunnen ze dan voorkomen in relatief hoge concentraties. Ook worden ze soms rechtstreeks in de uier toegediend van melkgevende koeien, waardoor residuen kunnen terecht komen in de melk. Deze groep antibiotica kan dus wel een probleem stellen qua residuen.

3. Wanneer komen antibiotica-residuen voor in vlees, melk of eieren, en in welke hoeveelheden ?

In principe zal het vlees, de melk en de eieren van een dier dat behandeld geweest is, nog lange tijd minieme hoeveelheden antibiotica bevatten. Na een behandeling met een geneesmiddel probeert het dierlijk organisme de vreemde stof uit het lichaam te verwijderen. Deze eliminatie verloopt logaritmisch : na verloop van tijd blijft nog slechts de helft over van wat oorspronkelijk aanwezig was, na nogmaals eenzelfde periode opnieuw de helft en zo verder tot er bijna niets meer overblijft. Deze logaritmische daling geldt voor vlees, organen en melk. Ook bij eieren daalt de concentratie na het stopzetten van de behandeling, doch het verloop van de daling is enigszins verschillend. De vorming van de dooier neemt meerdere dagen in beslag. De rest van het ei wordt gevormd in ongeveer 24 uren. Een antibioticum dat tijdens de vorming van de dooier afgezet wordt, blijft aanwezig. Het wordt dus niet geëlimineerd, alleen verdund zodra de behandeling wordt stopgezet. Ook nadat het antibioticum uit het lichaam van de kip geëlimineerd is, kan het dus nog aanwezig zijn in de eieren die nadien gelegd worden.

Doordat de overblijvende hoeveelheid steeds halveert blijft er in het vlees, in theorie althans, steeds iets over. Men kan aannemen dat op een bepaald ogenblik de hoeveelheid zo laag wordt dat dit geen enkel gevaar meer inhoudt voor de consument. Men noemt deze concentratie de maximale residu limiet (MRL). MRL's zijn verschillend van produkt tot produkt en dikwijls ook afhankelijk van het voedingsmiddel in kwestie (spiervlees, orgaanvlees, melk, pluimveevlees, eieren, vis, honing).

Een voorbeeld kan illustreren hoe onbeduidend de toegelaten concentraties zijn. Voor ampicilline bedraagt de maximale residulimiet 50ug/kg (of 0,05g/1000kg) in vlees en 4ug/kg (of 0,004g/1000kg) in melk. Ampicilline wordt ook gebruikt als geneesmiddel voor mensen. Een gebruikelijke orale dosis voor een volwassen persoon bedraagt 1 tot 4g per dag. Om de laagste dagelijkse dosis op te nemen zou een mens dus 20.000 kg vlees of zelfs 250.000 kg melk moeten eten of drinken. Dat kan een normale persoon in zijn ganse leven niet.

4. Zijn deze residuen giftig ?

Om een MRL te bepalen voor een geneesmiddel moet eerst nagegaan worden in welke concentratie het middel geen enkele van de bekende vormen van toxiciteit meer vertoont. Men maakt hierbij gebruik van meer dan één proefdiersoort. Ook in vitro-testen (in proefbuizen) worden uitgevoerd om bijvoorbeeld eventuele mutagene of carcinogene eigenschappen (= kankerverwekkende) van de stof op te sporen.

De meeste antibiotica zijn gelukkig zeer weinig toxisch in verhouding tot hun antibacteriële werking. De MRL is in elk geval zo laag dat elke vorm van toxiciteit uitgesloten is. Een uitzondering hierop is chloramphenicol; dat om die reden dan ook volledig verboden werd voor voedselproducerende dieren. Van chloramphenicol mogen dus helemaal geen residuen aangetroffen worden in vlees of melk of in om het even welk ander voedingsmiddel.

5. Kan men allergisch worden ?

Veel mensen zijn allergisch voor antibiotica. Vooral penicilline en aanverwante produkten zijn in dit opzicht gevaarlijk. Men kan zich afvragen of de lage hoeveelheden die men in voedingsmiddelen kan aantreffen ook veilig zijn in verband met allergische reacties.
Zolang de hoeveelheid residu de MRL niet overschrijdt, is het niet mogelijk dat iemand allergisch wordt aan een antibioticum, en ook niet dat iemand die reeds allergisch is (na een behandeling) allergische reacties vertoont. Ook voor dit type verschijnselen is immers een minimale dosis nodig die veel hoger ligt dan de wettelijk toegelaten residulimieten.

Nochtans zijn in de wetenschappelijke literatuur enkele gevallen beschreven van personen die allergisch reageerden, vooral na inname van melk met antibiotica. Deze gevallen dateren van vroeger, toen men nog geen rekening hield met MRL's of wachttijden na behandeling.

De melk die nu in de handel is kan om twee redenen beschouwd worden als zeer veilig: iedere melkproducent wordt regelmatig gecontroleerd, en als er toch eens een hoeveelheid melk die niet voldoet aan de norm door de mazen van het net zou glippen, dan wordt deze melk op de melkerij zodanig verdund dat de uiteindelijke concentratie nog veel lager wordt. In dat opzicht zou alleen melk die niet langs de melkerij passeert, nog een gevaar kunnen opleveren.

6. Hebben antibiotica in residu-concentraties een invloed op de darmflora van de mens ?

Tot nu toe werd nog niet aangetoond dat dergelijke lage concentraties enige invloed uitoefenen noch op de samenstelling van de darmflora, noch op de resistentie van darmkiemen aan antibiotica. Ook deze laatste eigenschap is van belang: bij een eventuele darminfectie kan de ziekteverwekker de resistentie overnemen van een andere darmbewoner en een behandeling met het betreffende antibioticum zal dus geen effect meer vertonen.

Men kan zich hierbij de vraag stellen vanwaar de resistente bacteriën, die een belangrijk deel van de darmflora kunnen uitmaken, afkomstig zijn. Er werd aangetoond dat de resistente kiemen rechtstreeks met het voedsel opgenomen worden. Ook werd aangetoond dat de resistentie-situatie bij vegetariërs niet beter is dan die bij vleeseters. Resistente kiemen bereiken onze darmflora dus niet uitsluitend via het vlees.

7. Kan de veeteelt niet werken zonder antibiotica ?

Een totaal verbod van antibiotica in de veehouderij is zeker niet aangewezen. Er is een economische reden: de produktiviteit van de bedrijven zou gevoelig dalen en voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong zouden veel duurder worden.

Er is nog een andere reden : niemand kan de stelling verdedigen dat zieke dieren moeten lijden en sterven als er een goede behandeling beschikbaar is.

Dit neemt niet weg dat antibiotica te vaak toegediend worden aan voedselproducerende dieren zonder dat er een gegronde reden is. Dit misbruik resulteert in een sterke verspreiding van resistente kiemen, die ons dan bereiken via de voedselketen. Zoals hoger vermeld vormt vlees in dat opzicht echter geen groter risico dan plantaardig voedsel.

Lees ook: Wat is antibioticaresistentie en wat zijn de gevolgen?

8. Hoe kan de veehouder garanderen dat het vlees of de melk van zijn dieren voldoet aan de MRL-normen ?

" Uit de vorige antwoorden kan afgeleid worden dat de MRL's van antibiotica zo laag zijn dat ze geen enkel gevaar meer inhouden voor de consument. Om zeker te zijn dat vlees of melk van een dier dat behandeld werd voldoet aan deze veilige norm, moet de veehouder een wachttermijn in acht nemen : dit is een vaste periode na de laatste behandeling, die afhankelijk is van het produkt en ook van de diersoort waaraan het middel is toegediend. Deze wachtperiode moet vermeld staan op de bijsluiter van het geneesmiddel. Zolang de voorgeschreven wachttermijn niet voorbij is, mag het dier niet geslacht worden of mag de melk niet verkocht worden voor humaan gebruik.

" Dit eerder geruststellend principe staat evenwel in schril contrast met berichten waarbij hoge percentages slachtdieren werden geciteerd die na het slachten positief waren bevonden op antibiotica-residuen.
Voor het jaar 1992 en 1993 werden globale percentages (alle diersoorten samen) van respectievelijk 7,3 en 15,3% vernoemd. Voor een goed begrip dient vermeld dat de geciteerde resultaten verkregen werden door gebruik te maken van de zgn. "algemene kiemremmingstest". Hierbij wordt nagegaan of nierweefsel stoffen bevat die een kiemremmende werking uitoefenen op een bacteriecultuur. Het gaat hierbij om een zgn. "screeningtechniek" waarbij noch de identiteit, noch de concentratie van het aanwezige antibioticum worden bepaald. Deze methode is bijzonder gevoelig voor bepaalde antibiotica (bv. deze uit de penicilline-groep), doch relatief weinig gevoelig voor andere.
Wanneer in het kader van de uitoefening van de vleeskeuring een algemene kiemremmingstest op de nier wordt uitgevoerd (b.v. noodslachtingen, zieke of verdachte dieren), leidt een positief resultaat automatisch tot de volledige afkeuring. In 1993 werden aldus 31.232 onderzoeken uitgevoerd. Hiervan waren 1.315 (4,2 %) positief (= afkeuring).

" Een andere test zijn de zogenaamde programmatie-onderzoeken. Dit zijn onderzoeken, die in uitvoering van een Europese Richtlijn jaarlijks door alle lidstaten van de Europese Unie op een representatief aantal (0,1 %) gezond geslachte dieren moeten uitgevoerd worden.

In België werd hiervoor door de Vakgroep Diergeneeskundig Toezicht op Eetwaren (RUG), in samenwerking met het vroegere Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie (Min. van Volksgezondheid), een meer gevoelige methode met gebruik van Bacillus subtilis ontwikkeld.

Het is verontrustend dat tijdens de opeenvolgende jaren waarin de programmatie-onderzoeken werden uitgevoerd, er een duidelijke toename is vastgesteld in het percentage "antibiotica-positieve" dieren. Dit vooral in het licht van het feit dat het vlees van deze dieren in de consumptie wordt gebracht. Deze resultaten wijzen er op zijn minst op dat het therapeutisch gebruik van antibiotica in de veehouderij toeneemt en/of dat de wachtperiode na toediening onvoldoende wordt nageleefd.


Laatst bijgewerkt: januari 2024

Artikels over gezondheid in je mailbox? Schrijf je in op onze nieuwsbrief en ontvang een gratis e-book met gezonde ontbijtrecepten.

eenvoudig terug uit te schrijven
Wij verwerken jouw persoonsgegevens conform het Privacy-beleid van Roularta Media Group NV.
volgopfacebook

volgopinstagram