Lupus: Mogelijke problemen tijdens de zwangerschap
dossier
Lees ook: Zwanger worden als je lupus (SLE) hebt
Complicaties bij de moeder
Bij een derde tot twee derde van de vrouwen met SLE zorgt een zwangerschap voor meer opvlammingen. Meestal gaat het om milde opvlammingen, met vooral huidklachten en gewrichtspijn. De opvlammingen kunnen zich ook uiten in nierfunctiestoornissen of verlaging van aantal bloedplaatjes. Ze kunnen ook aanleiding geven tot een vroeggeboorte.
Wanneer zes maanden voor de zwangerschap de lupus goed onder controle is, zijn er minder vaak opvlammingen. In de periode kort na de bevalling kunnen er ook extra opvlammingen optreden. Als dat gebeurt, kan je arts bepaalde geneesmiddelen voorschrijven zoals prednison, azathioprine en hydroxychloroquine (Plaquenil), die niet schadelijk zijn voor de baby. Bepaalde ontstekingsremmende pijnstillers en cyclofosfamide kunnen wel schadelijk zijn.
Nierproblemen
Bij een kwart van de zwangere lupuspatiëntes met nierproblemen, neemt de nierfunctie tijdens de zwangerschap verder af. De vermindering van de nierfunctie is bij tien procent van deze vrouwen blijvend. Bij lupuspatiënten met een verminderde nierfunctie nemen de risico’s op zwangerschapscomplicaties, zoals voortijdige geboorte en miskraam, sterk toe. Daarom wordt de nierfunctie en de bloeddruk tijdens de zwangerschap nauwgezet opgevolgd.
Een opstoot ter hoogte van de nieren wordt tijdens de zwangerschap behandeld met corticosteroïden (cortisonen in de volksmond).
Bloedarmoede
Veel patiënten met lupus hebben bloedarmoede, omdat de rode bloedcellen afgebroken worden. Bij zwangerschap heeft het kind extra ijzer nodig. Het is daarom belangrijk om bij zwangere lupuspatiënten te controleren of er geen bloedarmoede is.
Zwangerschapsvergiftiging (pre-eclampsie)
Bij ongeveer een kwart van de lupuspatiëntes komt zwangerschapsvergiftiging (pre-eclampsie) of een te hoge bloeddruk voor. Dit kan gepaard gaan met hoofdpijn, vochtophoping en eiwitverlies in de urine. Ook zorgt zwangerschapsvergiftiging voor een verminderde doorbloeding van de placenta. Dit kan leiden tot bijvoorbeeld groeiachterstand, vroeggeboorte of overlijden van het ongeboren kindje. In ernstige gevallen moet de zwangerschap onderbroken worden.
Lees ook: Pre-eclampsie (zwangerschapsvergiftiging)
Antifosfolipiden-syndroom (APS)
Twee op de vijf (30-40 %) vrouwen met lupus heeft anti-fosfolipiden antistoffen (lupus anticoagulans en/of anticardiolipine antistoffen). Deze antistoffen verhogen de stollingsneiging van het bloed in grote bloedvaten (trombosevorming), wat kan leiden tot bijvoorbeeld een longembolie of een trombosebeen.
Vrouwen die lijden aan APS, hebben tijdens zwangerschap een grotere kans op een trombose in de placenta (placenta-infarct) met een miskraam als gevolg, zwangerschapsvergiftiging en groeivertraging van het kindje. Bij hen wordt bij een zwangerschap ontstollende medicatie geadviseerd. Sommige vrouwen met antifosfolipide antistoffen kunnen ook moeilijker zwanger raken.
Complicaties bij de baby
Vroeggeboorte of miskraam
Eén op de vijf kinderen van vrouwen met lupus wordt te vroeg geboren (voor 37 weken). Het risico op vroeggeboorte of een miskraam is het grootst bij vrouwen met bepaalde antistoffen in het bloed (anti-Ro/SSA en anti-La/SSB-antistoffen). Deze antistoffen komen voor bij ongeveer 30 tot 40 % van de lupuspatiënten.
Indien je reeds eerder een miskraam hebt gehad, is de kans op een nieuwe misval waarschijnlijk groter en zal je extra opgevolgd worden.
Placenta-infarct
Een placenta-infarct ontstaat door een bloedklonter in de bloedvaten van de placenta. Hierdoor sterft een stukje van het placentaweefsel af. De vrucht krijgt dan minder toevoer van het bloed. Dit kan de oorzaak zijn van een miskraam of groeiachterstand. De kans op een placenta-infarct is het grootst bij vrouwen met anti-fosfolipide antistoffen. Meestal krijgen die preventief antistollingsmiddelen.
Congenitaal hartblock
Bij ongeveer 5 % van de lupuspatiënten met bepaalde antistoffen (anti-Ro/SSA en anti-La/SSB-antistoffen) kunnen hartproblemen bij de foetus ontstaan, een zogenaamd congenitaal hartblock. Dat betekent een hartritmestoornis door het wegblijven of te laat optreden van een kamersamentrekking door een geleidingsstoornis in het hart. Bij een totale blokkering kan de foetus overlijden, of moet het kind later een pacemaker krijgen. Maar meestal is de aandoening minder ernstig en kan ze vrij goed behandeld worden.
Om dit risico in een vroeg stadium op te sporen, worden de harttonen van de baby tijdens de zwangerschap geregeld gecontroleerd worden. Foetale echocardiografie door een kindercardioloog of een verloskundige gespecialiseerd in foetale echografie wordt aanbevolen vanaf de 16e week.
Is er iets mis, dan wordt geprobeerd het kindje zo snel mogelijk ter wereld te brengen, zodra dat mogelijk is. Ook kunnen bepaalde geneesmiddelen worden toegediend om de antistofproductie te verminderen, en de evolutie van het hartblock af te remmen.
Wanneer bij een vroegere bevalling een hartblock ontstond, is de kans bij een volgende zwangerschap verhoogd. Bij die vrouwen kan preventief een behandeling met immunoglobulinen (IVIG) in combinatie met prednison tussen de 12e en 24e week voorgesteld worden.
Bij elke baby van een vrouw met anti Ro SSA of anti La SSB antistoffen zal direct na de geboorte een elektrocardiogram (ECG) uitgevoerd worden om eventuele hartschade vast te stellen. Indien schade wordt vastgesteld moet het kind nauwlettend opgevolgd worden en zo nodig behandeld worden.
Neonatale hepatitis (geelzucht)
Bij vrouwen met bepaalde antistoffen kan de baby na de geboorte soms hepatitis krijgen. In de overgrote meerderheid verdwijnt dit spontaan na enkele maanden, maar uitzonderlijk kan dit leiden tot acuut leverfalen.
Leerstoornissen
Er zijn aanwijzingen dat kinderen van een moeder met bepaalde antistoffen of die een lupusopstoot heeft gehad tijdens de zwangerschap, iets meer kans hebben op leerproblemen zoals dyslexie, problemen met spelling en rekenen en stoornissen bij ruimtelijk inzicht.
Kan je kind lupus krijgen?
De kans dat je kind ook lupus krijgt, is zeer klein. Alhoewel bepaalde genetische factoren meespelen bij het ontstaan van lupus, wordt het niet als een erfelijke ziekte beschouwd, omdat het onwaarschijnlijk is dat alle genetische factoren overgeërfd worden. Bovendien spelen ook andere omgevingsfactoren een belangrijke rol bij het ontstaan van lupus. Wel bestaat er een iets verhoogde kans op lupus wanneer een eerstegraadsverwante de ziekte heeft: Ongeveer 10 % van alle kinderen met lupus heeft een vader, moeder of grootouder met SLE. Het komt echter wel voor dat twee kinderen uit één gezin SLE hebben.
Ook bestaat er een licht verhoogde kans op andere auto-immuunziekten. Bij vrouwen met bepaalde antistoffen in het bloed (anti-SSA en anti-SSB), kan de baby wel neonatale lupus krijgen. Dat is een zeldzame maar gelukkig voorbijgaande complicatie (bij ongeveer 5 à 10 procent van deze vrouwen) waarbij de baby na de geboorte symptomen van huidlupus krijgt, vooral op het hoofd en rond de ogen. De knobbeltjes en schilferige plekken verdwijnen na enkele weken en de huiduitslag verdwijnt na enkele maanden of als je stopt met borstvoeding, zodra de antistoffen van de moeder uit het lichaam van de baby zijn verdwenen. Het kind heeft dus zelf geen lupus.
Bronnen:
http://www.neonatologie.ugent.be
https://reumanet.be