Moet u een oogonderzoek ondergaan om een rijbewijs te krijgen?
nieuws
Met de auto rijden wanneer uw zicht beperkt is, vormt een gevaar voor uzelf en voor anderen. 20% van de verkeersongevallen zou te wijten zijn aan een probleem van het gezichtsvermogen. Volgens het verkeersreglement moet u als bestuurder de vereiste lichaamsgeschiktheid hebben en over de nodige kennis en vaardigheid beschikken. Of u met de auto kunt rijden, moet individueel worden bekeken, naargelang het type oogprobleem, de evolutie ervan en uw behoeften.
• Bij het theoretisch examen voor een rijbewijs van Groep 1 (rijbewijscategorieën A en B) moet u een leestest afleggen die bedoeld is om een indicatie te geven over uw gezichtsvermogen. Voldoet u niet aan deze test, dan bent u verplicht om naar de oogarts te gaan.
• Bij het afleveren van een rijbewijs type 1 (categorie A of B) moet u een attest in verband met rijgeschiktheid ondertekenen.
Wat de visuele functies betreft, moet u op volgende vragen antwoorden:
- Is het u bekend dat u een aandoening van de ogen heeft (bv. glaucoom, cataract, verlies van een oog, dubbelzicht, lensinplant,...) of werd of wordt hiervoor behandeld?
- Ziet u slecht, onscherp of wazig? (u ziet slecht als u een nummerplaat van een auto die 10 meter van u verwijderd is niet kan lezen)
- Draagt u een bril of contactlenzen om ver te kunnen zien?
- Is uw gezichtsveld aangetast of zijn er gebieden in uw blikveld waar u niets ziet? (als u recht voor u kijkt moet u gelijktijdig en overal kunnen zien wat er gebeurt, zoniet is uw gezichtsveld aangetast).
- Ziet u weinig of niets bij schemerlicht of duisternis?
Indien uw verklaring niet strookt met de realiteit, kunt u vervolgd worden en kan de verzekering bij een ongeval weigeren om de schade te vergoeden.
Indien u denkt dat u een probleem heeft met het gezichtsvermogen, moet u zich laten onderzoeken door een oogarts. De oogarts kan bepalen of u rijgeschikt bent, eventueel onder bepaalde voorwaarden (bv. met een bril) of beperkingen (bv. niet in het donker).
Die voorwaarden/beperkingen worden op uw rijbewijs genoteerd.
Indien het dragen van een bril op uw rijbewijs genoteerd is, moet u uw bril altijd dragen tijdens het rijden. Indien u deze niet draagt, begaat u dus een overtreding. Indien het dragen van uw bril niet op uw rijbewijs genoteerd is, is er geen enkele verplichting om hem tijdens het rijden te dragen.
• Indien u na het behalen van uw rijbewijs niet meer voldoet aan de medische minimumnormen om auto te rijden, moet u uw rijbewijs inleveren. Wanneer uw arts vaststelt dat uw gezichtsvermogen te slecht is om nog met de auto te rijden, moet hij/zij u aansporen om uw rijbewijs in te leveren. U bent dan verplicht om dat binnen de vier dagen te doen. Indien de arts meent dat u een ongeval kunt veroorzaken met zware gevolgen voor hem of voor derden, kan hij de procureur des Konings op de hoogte brengen van zijn twijfels in verband met uw rijgeschiktheid.
De oogarts kan u altijd verwijzen naar CARA. Bij combinatie van oogproblemen met andere medische stoornissen (bijvoorbeeld diabetes, hartproblemen) beslist de behandelende arts over rijgeschiktheid en geldigheidsduur in samenspraak met CARA.
• Beroepschauffeurs (rijbewijs groep 2 met rijbewijs C, D en/of E en chauffeurs met een rijbewijs A, B of B+E die personen vervoeren zoals een taxichauffeur of bezoldigd leerlingenvervoer) moeten een rijgeschiktheidsattest van een oogarts of een arbeidsgeneeskundige dienst hebben. Dat attest is 5 jaar geldig. Zij moeten zich tot hun vijftigste om de vijf jaar opnieuw laten controleren, nadien om de drie jaar.
• De chauffeur die een acute aandoening van de ogen heeft die de werking ervan zodanig stoort dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt (bv. plotseling verlies van één oog, een oogverlamming die aanleiding geeft tot dubbelzien...), is niet rijgeschikt. Een oogarts bepaalt wanneer de chauffeur opnieuw rijgeschikt is en de geldigheidsduur.
Wettelijke minimumvereisten om een auto te besturen
Gezichtsscherpte
De centrale visuele scherpte of gezichtsscherpte (visus)
De gezichtssterkte wordt gemeten door middel van het lezen van cijfers of letters vanaf een bepaalde afstand. Bij deze test mag u uw bril dragen. De gezichtsscherpte wordt uitgedrukt in tienden (grootte van de gelezen symbolen). Een normale gezichtssterkte is 10 op 10.
• De gezichtsscherpte met beide ogen (met bril of lenzen) moet ten minste 5/10 bedragen. Ruwweg kan men stellen dat iemand met een dioptrie van min 1 nog een zicht heeft van zo'n 5 op 10.
Als u maar één oog hebt of met één oog minder dan 1op 10 haalt, dan moet u met uw gezonde oog een score halen van minstens 6 op 10.
De correctie door brillenglazen mag het gezichtsveld in de horizontale aslijn niet in belangrijke mate beperken (zie verder).
• Wanneer uw oogarts meent dat u bij een gezichtssterkte van minder dan 5/10 (maar meer dan 3/10) toch met de auto kunt rijden, dan moet u een rijtest afleggen bij het het Centrum voor rijgeschiktheid en voertuigaanpassingen (CARA).
• Voor chauffeurs uit groep 2 gelden strengere normen: zij moeten een gezichtsscherpte van minstens 8/10 voor het beste oog en 5/10 voor het minder goede oog hebben. Indien de waarden 8/10 en 5/10 worden bereikt met een optische correctie (bril of lenzen), dan moet de minimale gezichtsscherpte zijn verkregen door brilglazen die niet sterker mogen zijn dan plus 8 dioptrieën. Contactlenzen zijn tot elke sterkte toegestaan, mits zij goed worden verdragen.
Gezichtsveld
Het gezichtsveld (het omgevings- of het perifere zien) is de ruimte die de twee ogen dekken om zijwaarts dingen te zien. Het perifeer gezichtsveld is zeer belangrijk om ons te waarschuwen wanneer er zich iets in onze nabijheid bevindt of nadert. Een uitval in het gezichtsveld is te beschouwen als een 'dooie hoek'.
Ieder oog heeft zijn eigen gezichtsveld. Wanneer we met 2 ogen tegelijk kijken is ons totale gezichtsveld groter dan van ieder oog afzonderlijk (blikveld genoemd). De 2 gezichtsvelden van beide ogen vallen voor een groot deel samen. Zo kunnen afwijkingen in het gezichtsveld van het ene oog opgevangen worden door het gezichtsveld van het andere oog.
Een persoon met een normale zicht heeft een gezichtsveld van 180° voor beide ogen. Bij een gezichtsveld van 30° voor het beste oog begint men in het dagelijkse leven ernstige functionele problemen te ondervinden.
Verschillende aandoeningen kunnen het gezichtsveld beperken, bijvoorbeeld glaucoom, een neurologische afwijking (bv. na een herseninfarct), afwijkingen van de oogzenuw, netvliesloslating, maculadegeneratie, diabetische retinopathie...
• Voor groep 1 (rijbewijs A3, A, B, B+E of G)
Het horizontale binoculaire gezichtsveld (met beide ogen) moet minstens 120° bedragen. Vanuit het centrum van dit gezichtsveld moet de amplitude minimaal 50° naar links en naar rechts, en minimaal 20° naar boven en onder te bedragen. De centrale 20° moet vrij zijn van enig absoluut defect. Uitzonderlijk kunt u, op grond van een gunstig advies van de oogarts en een gespecialiseerd centrum, toch rijgeschikt verklaard worden als u niet voldoet aan de normen van het gezichtsveld.
Als u slechts één oog functioneel gebruikt, gelden dezelfde criteria als voor het binoculair functioneren, de persoon kan rijgeschikt verklaard worden door de oogarts.
• Voor groep 2 (rijbewijs C, C+E, D of D+E, of van de subcategorie C1, C1+E, D1 of D1+E)
Het horizontale binoculaire gezichtsveld moet minimum 160° bedragen. Vanuit het centrum van dit gezichtsveld moet de amplitude minimaal 70° naar links en naar rechts, en minimaal 30° naar boven en onder te bedragen. De centrale 30° moeten vrij te zijn van enig absoluut defect.
Indien u slechts één oog functioneel kunt gebruiken, bent u niet rijgeschikt.
Dieptezicht
Wanneer we met twee ogen kijken naar iets kijken zien we twee beelden die net een beetje van elkaar verschillen. Door dat kleine verschil in beelden leren onze hersens afstanden inschatten. Hoe kleiner het verschil tussen de beelden, hoe verder iets verwijderd is. Voor het dieptezien op een afstand groter dan 2 meter, maken we gebruik van andere waarnemingen om de afstand en de diepte te beoordelen, zoals perspectief, schaduwen, enz.
Wanneer iemand slechts met één oog ziet hij dus geen dieptezicht. Er zijn ook mensen die met beide ogen afwisselend zien, maar nooit samen met beide ogen. Dit probleem komt dikwijls voor bij mensen die vroeger behandeld werden voor een lui oog (amblyopie) of scheelzien.
Diepteziecht is erg belangrijk in het verkeer, onder meer om afstanden correct te kunnen inschatten.
1 oog
De chauffeur die het gezichtsvermogen van één oog volledig verloren heeft of die slechts één oog gebruikt, moet, zo nodig met een optische correctie, een gezichtsscherpte van ten minste 6/10 hebben. Beroepschauffeurs met één oog (of met een oog met een gezichtsscherpte van minder dan 1 op 10) zijn niet rijgeschikt.
Met één oog heeft u weliswaar niet hetzelfde dieptezicht als iemand met twee ogen, maar u heeft andere middelen om dat te compenseren.
Indien u plots één oog verliest door een ziekte, een operatie of door een oogverband, dan mag u tijdelijk niet met de auto rijden omdat uw gezonde oog het verlies nog niet kan compenseren. Meestal passen uw hersenen na ca 3 maanden het zicht weer redelijk aan, en leert u ook andere compensatiemiddelen.
Dubbelzien (diplopie)
Dubbelzien is gevaarlijk in het verkeer, onder meer omdat men afstanden verkeerd inschat.
Een dubbelbeeld dat in één oog zit en dus blijft bestaan na het afdekken van het andere oog, wordt veroorzaakt door een oogafwijking van dat oog zelf, bv. staar (cataract) of een hoornvliesafwijking.
Dubbelbeelden die alleen aanwezig zijn als met twee ogen gekeken wordt, ontstaan doordat de samenwerking van de oogspieren tussen beide ogen niet goed is. Dit kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door langdurig scheelzien of door een verlamming van een van de hersenzenuwen die de oogspieren aansturen, bv. door een herseninfarct, suikerziekte, een ongeval enz. Er kunnen ook afwijkingen aanwezig zijn in de oogspieren zelf. Een voorbeeld is de oogziekte van Graves.
Scheelzien (strabisme)
Iemand die scheel ziet, gebruikt meestal maar één oog. Als het andere oog, dat wel de juiste richting uitkijkt, voldoet aan de wettelijke voorwaarden, dan mag u met de auto rijden.
Indien u echter dubbel ziet (wat vaak gebeurt als u pas op latere leeftijd begint scheel te zien) of een oogspierverlamming hebt, dan mag u niet met een auto rijden.
Lees ook: Scheel zien - Strabisme
Kleurenblindheid (daltonisme)
Kleurenblindheid is een niet te genezen aangeboren afwijking waardoor geen kleuren kunnen worden onderscheiden. Ongeveer 8 % van de mannen en zowat 0,5 % van de vrouwen hebben met deze afwijking te maken.
Kleurenblindheid heeft geen invloed op de gezichtsscherpte, wel op het vermogen om bepaalde kleuren waar te nemen. Het gaat meestal om een verminderd vermogen om groentinten waar te nemen. In het dagelijks leven levert deze aandoening meestal geen problemen op. Ook voor het autorijden - zelfs bij beroepschauffeurs - is het geen probleem.
Totale kleurenblindheid, waarbij men alleen nog maar in zwart, wit en grijs kan waarnemen, komt uiterst zelden voor. Meestal gaat deze vorm van kleurenblindheid ook gepaard met een duidelijk verminderd zicht, vooral bij daglicht en zeker in de zon, en voldoen die chauffeurs niet meer aan de wettelijke normen om een wagen te mogen besturen.
Lees ook: Kleurenblindheid of gestoord kleurenzicht
Gestoord schemerzicht – nachtblindheid
Nachtblindheid is een aandoening waarbij het oog bij weinig licht slecht kan zien. Iemand met nachtblindheid heeft bij de overgang van licht naar donker altijd enige tijd nodig om te kunnen kijken. Het kan tot een uur duren voor zien in het donker optimaal is. Nachtblindheid is doorgaans een aangeboren afwijking, maar het verschijnsel kan ook het gevolg zijn van een tekort aan vitamine A.
Om rijgeschikt te zijn moet men na vijf minuten aanpassing aan de duisternis een gezichtsscherpte met beide ogen vertonen van 2/10, eventueel met een optische correctie.
Een lichte vorm van nachtblindheid komt vaak voor bij personen die lichtjes bijziend zijn of waarvan de bril niet meer aangepast is aan de ogen. Wie met dit probleem te kampen heeft, kan zijn brilglazen laten ontspiegelen. Daardoor hebt u geen last meer van storende reflecties en ziet u veel scherper. Dergelijke brilglazen zijn trouwens voor iedereen die vaak bij donker weer de weg op moet, aan te bevelen.
Wanneer u met een ernstige vorm van nachtblindheid (hemeralopie) te kampen hebt, is rijden uitgesloten. Die extreme vorm van nachtblindheid komt echter niet veel voor.
Verstrooiing van licht - last van verblinding
Bij verblinding zien we slechter bij tegenlicht, bijvoorbeeld bij een laagstaande zon. Iedereen heeft hier last van, maar bij bepaalde aandoeningen is het slecht zien bij tegenlicht veel erger doordat het licht wordt ‘verstrooid’ en uitwaaiert. Strooilicht komt voor bij bijv. staar of na een ooglaserbehandeling. Strooilicht neemt ook toe met de leeftijd. Het strooilicht is tot tweemaal hoger bij ouderen (boven de 65 jaar) dan bij jongeren.
Contrastgevoeligheid
De contrastgevoeligheid bepaalt de mate waarin men objecten met verschillende niveaus van lichtintensiteit van elkaar kan onderscheiden. De contrastgevoeligheid is daardoor mede verantwoordelijk voor het kunnen waarnemen van details. Een verminderde contrastgevoeligheid geeft bijvoorbeeld een verminderde gezichtsscherpte bij nachtelijk rijden.
Kunstlens
Mensen waarvan de ooglens vervangen is door een kunstlens (pseudofakie) mogen een bijkomende optische correctie (bril of contactlenzen) dragen om aan de minimumnormen te voldoen. Intraoculaire lenzen worden niet als corrigerende lenzen beschouwd en leiden dus niet tot rijongeschiktheid, tenzij zich problemen zoals ‘dubbelbeelden’ voordoen.
Meer info
Cara (het Centrum voor Aanpassing van het Rijden door gehandicapte Automobilisten)
Lees ook: Medische minimumnormen voor een rijbewijs