Waarom is buikvet zo gevaarlijk en wat kan je eraan doen?
dossier
Bij de beoordeling van gezondheidsrisico's wordt over het algemeen rekening gehouden met het gewicht, en in het bijzonder de body mass index (BMI). Dat is echter niet voldoende: andere parameters zoals de tailleomvang blijken minstens even belangrijk.
Lees ook: Body Mass Index (BMI) vervangen door Body Volume Indicator (BVI)?
Lees ook: Buikvet verbranden: hoe krijg je die buik weg?
Oppervlakkig vet en diep vet
Gedurende zeer lange tijd werd deze index beschouwd als de referentie bij de evaluatie van gezondheidsrisico's in verband met gewicht. Het is vandaag de dag nog steeds relevant, ten eerste omdat veel studies de relevantie ervan op bevolkingsniveau bevestigen, en ten tweede omdat de formule zeer eenvoudig toe te passen is. Steeds meer studies wijzen er echter op dat het niet voldoende is om de individuele situatie correct te bepalen. Zo wordt bijvoorbeeld geen rekening gehouden met de verhouding tussen vetmassa en spiermassa, noch met de verdeling van het vet. Deze twee parameters maken nochtans een groot verschil.
Lees ook: Buikvet is ongezonder dan overgewicht
Gezond gewicht en hoge taille
Iemand met een gezond gewicht en een gezonde BMI maar een hoge taille riskeert toch gezondheidsproblemen. Visceraal vet voedt namelijk een ontstekingsproces dat schadelijk is voor de slagaders en verstoort de stofwisseling van koolhydraten (insulineresistentie), wat de kans op hart- en vaatziekten en diabetes vergroot.
Lees ook: Van een gezonde buik tot een gezond brein
Wat kan je doen tegen abdominale obesitas?
Buikvet is helaas moeilijk kwijt te spelen, en het proces vereist discipline. Dit geldt des te meer naarmate we ouder worden, omdat het lichaam dan de neiging heeft meer vet op te slaan, vooral in de buik. Bovendien wordt vetweefsel mettertijd steeds vezeliger en moeilijker te verwijderen. Er is dan ook geen wondermiddel: enkel voeding en lichaamsbeweging kunnen helpen.
Lees ook: Maagverkleining: voor wie?
Bronnen:
www.ahajournals.org
https://www.ncbi.nlm.nih.gov