Zijn allergie en astma de keerzijde van de infectieziektebestrijding?
nieuws
Allergie en astma komen in de Westerse wereld steeds vaker voor, vooral bij kinderen. De zogenaamde hygiënehypothese stelt dat we te schoon leven, daardoor minder in contact komen met allerlei bacteriën en schimmels en minder infecties doormaken, waardoor het immuunsysteem van kinderen te weinig wordt geprikkeld. De Westerse leefstijl met kleinere families en andere voedingsgewoonten wordt daarbij als mogelijke verklaring genoemd.
Interessant in dat kader zijn de studies die een lagere kans op allergie en astma hebben aangetoond onder kinderen die opgroeien op de boerderij, in vergelijking met kinderen die op het platteland, maar niet op een boerderij wonen. Deze studies waren aanleiding voor de PARSIFAL-studie, die werd uitgevoerd in 5 Europese landen (Oostenrijk, Zwitserland, Duitsland, Nederland en Zweden) onder 15.000 kinderen uit boerenfamilies en families met een antroposofische leefstijl. Deze studie had tot doel te onderzoeken welke factoren beschermend werken tegen allergie en astma.
In de eerdere epidemiologische studies leek vooral het contact met landbouwhuisdieren een beschermend effect te hebben. Uit andere studies was al bekend dat in stallen hoge concentraties bacterie- en schimmelproducten voorkomen, mogelijk speelden die componenten dus een rol.
Uit het onderzoek blijkt dat boerenkinderen ongeveer de helft minder kans op allergische aandoeningen hebben dan kinderen die wel op het platteland, maar niet op een boerderij wonen. Boerenkinderen staan bloot aan hogere niveaus van bacteries en schimmels. Concentraties hiervan zijn 3-maal hoger in huisstof van boerderijen dan in andere huizen. In stallen zijn de concentraties zelfs 21 maal hoger.
Andere factoren die een rol spelen zijn het drinken van ongepasteuriseerde melk en of de moeder tijdens de zwangerschap op de boerderij werkte. Een andere mogelijke verklaring is het ‘healthy-farmer-effect’: boerenkinderen hebben wellicht minder kans op allergie doordat hun voorouders hun boerenbedrijf opgaven als ze allergische klachten hadden, waardoor alleen ‘gezonde’ boeren overbleven. Binnen het PARSIFAL-onderzoek gaven echter maar heel weinig ouders van plattelandskinderen aan dat (voor)ouders het bedrijf vanwege klachten hadden opgegeven. Misschien kan toekomstig DNA-onderzoek van de verzamelde bloedmonsters meer inzicht geven in hoeverre dit selectie-effect een rol speelt.
Binnen de PARSIFAL-studie is niet alleen naar boerenkinderen, maar ook naar kinderen uit families met een antroposofische leefstijl gekeken. Antroposofische artsen zijn terughoudend met het voorschrijven van antibiotica en pijnstillers. Ouders zijn vaak terughoudend om kinderen te laten vaccineren. Uit een studie in Zweden bleek dat kinderen van Steinerscholen, die vaak ouders met een antropofische leefstijl hebben, minder kans op allergie hadden dan leeftijdsgenootjes van andere scholen. De PARSIFAL-studie had ten doel om te kijken welke factoren uit deze leefstijl bescherming tegen allergie bieden.
Kinderen uit Steinerscholen hebben gemiddeld 25% minder kans op allergische aandoeningen dan kinderen van andere scholen in dezelfde omgeving. Zij slikken over het algemeen minder vaak antibiotica of pijnstillers op jonge leeftijd. Dit hing samen met een lagere kans op allergie en astma. Toch konden deze factoren niet helemaal verklaren waardoor deze kinderen een lagere kans op allergische aandoeningen hebben. Mogelijk spelen andere voedingsgewoonten ook een rol.
Hoewel er overtuigend veel studies zijn die aantonen dat het opgroeien op een boerderij of in een groot gezin bescherming kan bieden tegen allergische aandoeningen, is nog veel onduidelijk over welke factoren bescherming bieden, en welk mechanisme daaraan ten grondslag ligt. Het is dan ook nog niet goed mogelijk om op basis van de hygiënehypothese preventiemaatregelen te bedenken tegen allergie.