Antistollingsmiddelen (of anticoagulantia) zijn geneesmiddelen die o.a. worden voorgeschreven aan mensen met voorkamerfibrillatie, een hartritmestoornis, om het risico op een beroerte te verminderen. Sinds een aantal jaren zijn de "nieuwe orale anticoagulantia" of NOACs op de markt. Hun gebruik is handiger dan dat van de klassieke geneesmiddelen, omdat er geen maandelijkse controles van het bloed meer nodig zijn. De andere kant van de medaille is dat hun prijs ook veel hoger is: een jaarlijkse bijkomende kost van bijna 100 miljoen €. Na een kritische analyse oordeelde het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) dat hun voordelen niet zo vanzelfsprekend zijn als ze lijken. Als hun werkzaamheid al hoger ligt dan die van de oudere geneesmiddelen, bedraagt dit verschil niet meer dan een aantal tienden van een procent, op voorwaarde dan nog dat ze correct worden gebruikt.
Er stellen zich inderdaad drie problemen:
Sommige patiënten die met een antistollingsmiddel behandeld worden hebben er geen voordeel bij omdat het risico op een te vermijden beroerte ongeveer even hoog ligt als het risico op een hersenbloeding als gevolg van de behandeling.
Veel patiënten krijgen een (te) lage NOAC dosis voorgeschreven waarvan we niet weten of deze doeltreffend is.
Doordat er bij NOACs geen maandelijkse bloedcontrole meer nodig is, kunnen de artsen niet nagaan of hun patiënten correct behandeld worden.
Het KCE roept daarom op tot waakzaamheid: het is mogelijk dat een groot aantal patiënten die een NOAC nemen in realiteit niet afdoende beschermd is.