Anti-epilepticum valproïnezuur verhoogt risico op aangeboren afwijkingen
nieuws
Het gebruik van het anti-epilepticum valproïnezuur in het begin van de zwangerschap blijkt niet alleen het risico op spina bifida te verhogen, maar ook op andere aangeboren afwijkingen. Dit risico is hoger dan bij het gebruik van andere anti-epileptica. Dit schrijven onderzoekers van de afdeling Farmacoepidemiologie en Farmacoeconomie van de Universiteit van Groningen in the New England Journal of Medicine.
Voor de valproïnezuurstudie is gebruik gemaakt van de ‘EUROCAT Antiepileptic-Study Database’. De zwangerschappen in deze database zijn afkomstig uit registraties van aangeboren afwijkingen in veertien Europese landen. In totaal zijn er in de studieperiode vier miljoen zwangerschappen geweest en werden 100.000 kinderen geregistreerd met een aangeboren afwijking.
Het onderzoek van de Groningers wees uit dat ASD (gaatje tussen linker- en rechterhartboezem), open gehemelte, extra vinger of teen, vergroeiing schedelnaden en ledemaatdefecten 2-7 keer vaker voorkwamen bij vrouwen die valproïnezuur gebruikten tijdens de eerste drie maanden van de zwangerschap vergeleken met zwangeren die dat niet gebruikten. Voor spina bifida (open ruggetje) werd een 12-16 keer hoger risico gevonden vergeleken met vrouwen die geen anti-epileptica gebruikten.
Voor veel vrouwen met epilepsie is stoppen met het gebruiken van anti-epileptica geen optie, omdat dan de kans op epileptische aanvallen toeneemt met alle gevolgen van dien. Ondanks het verhoogde risico op de gevonden aangeboren afwijkingen, worden de meeste kinderen zonder afwijkingen geboren. Vrouwen die valproïnezuur nodig hebben, moeten dan ook niet stoppen met deze medicatie.
Toch zijn de onderzoekers van mening dat er bij de keuze voor medicatie bij vrouwen met een (toekomstige) kinderwens meer rekening gehouden kan worden met risico’s op aangeboren afwijkingen.