Ook premature baby's krijgen bij voorkeur moedermelk
nieuws
Prematuren krijgen bij voorkeur exclusief moedermelk. Dit geldt ook voor prematuren met een zeer laag geboortegewicht op een NIC-dienst (neonatal intensive care). Dat zegt de Hoge Gezondheidsraad in een advies over borstvoeding voor prematuren.
Vele studies hebben voor prematuren met een laag geboortegewicht het belang aangetoond van een exclusieve voeding met melk van de eigen moeder, vers (rauw), ingevroren of eventueel gepasteuriseerd. Bij een gebrek aan melk van de eigen moeder, is evenwel donormelk te verkiezen boven melk voor prematuren. Moedermelk vermindert op de korte termijn de kans op ziekte en overlijden. Moedermelk biedt ook voordelen op middellange en lange termijn voor zowel de fysieke gezondheid als voor de psychomotorische en cognitieve ontwikkeling van deze kinderen.
Borstvoeding voor prematuren moet volgens de Hoge Gezondheidsraad absoluut bevorderd worden en de voorkeur moet bij rauwe melk liggen. Daarom moeten de ouders geïnformeerd worden over de voordelen van borstvoeding en in het bijzonder over die van de melk van de eigen moeder. Al vanaf de prenatale raadplegingen en in de verloskamer moet borstvoeding ondersteund worden en daarna verder op de neonatale dienst (aanwezigheid van moeders/ouders, huid-op-huidcontact, voeden op verzoek, BFHI het Babyvriendelijk Ziekenhuisinitiatief, etc.).
Infectierisico's
De afhandeling van de melk moeten volgens goed omschreven en strenge hygiënevoorschriften verlopen. Ondanks het in acht nemen van deze regels blijft er, vooral tijdens de manipulaties (inzameling, opslag, transport, etc.), een risico op besmetting met ziektekiemen bestaan. Wanneer de melk thuis wordt ingezameld en daarna vervoerd, is de besmetting ervan frequenter. Volgens studies zijn ongeveer 10 tot 40 % van de stalen die door de moeders naar de eenheden neonatologie worden gebracht besmet met ziekmakende kiemen. Indien de besmette melk wordt toegediend, loopt de premature baby een risico op besmetting met des te grotere gevolgen naarmate de baby immatuurder is.
• Het onmiddellijk aanleggen van de baby aan de borst vermindert de manipulaties van de melk en geniet dus, indien mogelijk, de voorkeur.
• Indien wordt afgekolfd, moet de tijdspanne tussen het kolven van de melk en het toedienen ervan aan de baby zo kort mogelijk zijn en moet de organisatie van de diensten de toediening van rauwe melk bevorderen.
• Als de melk in de neonatale dienst of materniteit in optimale omstandigheden wordt ingezameld en bewaard, kan de melk rechtstreeks gegeven worden, ongeacht de zwangerschapsleeftijd en het gewicht bij de geboorte van het kind, zonder dat er een voorafgaande controle op ziektekiemen nodig is.
• Als de melk niet aan het kind wordt gegeven in de 72 uur die volgen op het inzamelen, moet de melk een bacteriologische controle ondergaan, gepasteuriseerd worden en eventueel worden weggegooid indien ze besmet is met ziekmakende kiemen.
• In alle NIC-diensten moet een bacteriologische controle van de melk van de eigen moeder worden uitgevoerd.
• Vooral de melk bestemd voor prematuren (= 28 zwangerschapsweken en/of een geboortegewicht < 1000g) en die buiten de neonatale dienst is ingezameld, moet gecontroleerd worden. In het geval van besmetting met ziektekiemen moet ze eerst gepasteuriseerd worden of indien nodig weggegooid worden.
HIV-infectie
Als de moeder HIV-positief is, is het gebruik van de melk van de eigen moeder niet toegestaan.
CMV-infectie
In ons land zijn bijna 60 % van de zwangere vrouwen besmet met CMV (cytomegalovirus). Dit percentage ligt heel waarschijnlijk nog hoger bij bevolkingsgroepen van vreemde origine, zoals dit in Nederland wordt waargenomen. Tijdens de borstvoeding treedt er een reactivatie van het CMV op waardoor het virus in de melk terechtkomt en de pasgeborene kan besmet worden.
Deze CMV- besmetting via de moeder komt vaak voor bij prematuren en hoe lager de zwangerschapsleeftijd, hoe ernstiger de klinische verschijnselen. Het infectierisico bestaat voornamelijk voor prematuren tussen 24 en 31 weken van amenorroe en daalt snel van 60 tot 10 % binnen deze periode. De huidige studies suggereren dat de CMV-infectie, bovenop het onmiddellijke neonatale risico, een negatieve invloed op de latere ontwikkeling van deze prematuren zou kunnen hebben. De pasteurisatie van moedermelk van CMV-seropositieve vrouwen neemt dit overdrachtsrisico volledig weg, terwijl de infectiewerende en immunologische eigenschappen grotendeels bewaard blijven: een pasteurisatie moet in dit geval worden uitgevoerd.
•Voor kinderen ouder dan 28 weken van een CMV-positieve moeder:
De rauwe moedermelk kan zonder beperking vanaf de geboorte gegeven worden, maar de ouders moeten hun toestemming geven.
• Voor prematuren geboren op = 28 weken en/of geboortegewicht van minder dan 1000 g van een CMV-positieve moeder:
- Gelet op de weldaden van een huid-op-huidcontact wordt het aanleggen en de borst geven toegestaan, ongeacht het gewicht en de zwangerschapsleeftijd van het kind, aangezien de hoeveelheid moedermelk die aan de borst wordt ingenomen meestal weinig is vóór 32 weken en omdat het virologisch risico in de eerste week heel beperkt is.
- Gedurende de eerste 3 - 4 levensdagen mag rauwe moedermelk worden gegeven.
- Nadien moet de melk altijd gepasteuriseerd worden, minstens tot de 31 weken voltooid zijn.
Verrijking moedermelk
Moedermelk op zich volstaat niet om te voldoen aan de hoge voedingsbehoeften van prematuren. Het hoge eiwitgehalte in het colostrum van een moeder van een prematuur kind daalt vlug tijdens de lactatieperiode.
Vanaf de eerste dagen na de geboorte is het daarom aangewezen de melk te verrijken met eiwitten en fosfor en daarna aan te vullen met een multicomponente moedermelkversterker specifiek bestemd voor prematuren. De verrijking zorgt voor de aanvoer van meer eiwitten, energie, mineralen, elektrolyten, sporenelementen en vitaminen. Deze verrijking bevordert de groei en vermijdt een postnatale groeiachterstand.