- nieuwsDoorbraak in behandeling pancreaskanker: viro-immunotherapie
- dossierLeeftijdsgebonden maculadegeneratie: oogziekte door netvliesslijtage
- dossierSlecht of wazig zicht: zo kan je oogproblemen bij kinderen herkennen
- nieuwsGratis oogtest tijdens Week van het Zien
- nieuwsMeekleurende glazen voor een optimaal zicht: twee vliegen in één klap
Goed zicht is méér dan alleen scherp zien
nieuws
Nieuwe lasertechnieken en chirurgische methoden maken het mogelijk om fouten in de optiek van het oog te corrigeren. Dat levert vaak een veel scherper beeld op. Maar scherper is niet altijd beter, waarschuwt oogarts Ying-Khay Nio van het Universitair Medisch Centrum Groningen. Het wegpoetsen van alle optische afwijkingen kan ten koste gaan van andere eigenschappen die voor een goed zicht belangrijk zijn, zoals scherptediepte. Een bril geeft nog altijd het beste resultaat. Nio deed oogmetingen bij gezonde proefpersonen en bij patiënten die een operatie hadden ondergaan voor staar of bijziendheid. Nieuw is dat hij ook metingen verrichtte aan ogen die níet scherp gesteld zijn, en dus 'uit focus' zijn. Daardoor kan hij als eerste een verband leggen tussen bepaalde optische afwijkingen in het oog en het hebben van scherptediepte na een oogcorrectie.
Het oog vertoont van nature allerlei subtiele optische afwijkingen. Daardoor kan zich geen perfect brandpunt vormen. Dat gebeurt bijvoorbeeld als het brandpunt van de lichtstralen door de rand van het hoornvlies dichterbij ligt dan dat van de lichtstralen door het centrale, bollere deel van het hoornvlies. Dat gaat ten koste van de beeldkwaliteit. Daarom probeert men deze zogeheten aberraties met laserbehandelingen of oogoperaties kwijt te raken. Uit het onderzoek van Nio blijkt dat deze optische afwijkingen wel degelijk functioneel zijn.
Het volledig weg opereren of laseren van aberraties is daarom niet zonder risico’s. Het kan leiden tot minder scherptediepte . “Mensen die geen scherptediepte hebben, zien maar op één afstand scherp”, zegt Nio. “Alles daar vlak voor of vlak achter is relatief wazig. Dat is erg onhandig in het dagelijks leven.” Bij jonge mensen, die dit verlies nog kunnen corrigeren door de lens aan te passen of te accomoderen, kan dit tot klachten leiden. Oudere mensen verliezen vaak het vermogen om de lenssterkte te variëren. Voor hen vormt het verlies van scherptediepte een handicap.
Bovendien is het volgens Nio de vraag of het netvlies en de hersenen wel berekend zijn op deze onnatuurlijk scherpe afbeeldingen. Ze hebben zich tijdens de evolutie juist aangepast aan minder contrastrijke of gedetailleerde afbeelding van de buitenwereld. Een van de mogelijke gevolgen is onderbemonstering (aliasing) . Een bekend voorbeeld van dit fenomeen is het schijnbaar achteruitdraaien van wielen op televisie, terwijl de auto of trein juist vooruit rijdt. In dit geval is de televisie niet opgewassen tegen de overvloed aan informatie.
Vooralsnog is het niet mogelijk om álle imperfecties uit de oogoptiek te halen en dat is maar goed ook, vindt Nio. “Je moet niet streven naar het minimaliseren van aberraties, maar juist naar het optimaliseren ervan.” Vervolgonderzoek moet aantonen hoe aberraties gebruikt kunnen worden om het zicht als geheel te verbeteren.
Nio vergeleek ook een aantal technieken voor de behandeling van bijziendheid, zoals de bril, harde en zachte contactlenzen, een laserbehandeling en het implanteren van een nieuwe lens. Geen enkele chirurgische techniek bleek het beter te doen dan de aloude bril. “Dat komt ook doordat laser- en operatietechnieken nog niet honderd procent succesvol zijn“, zegt Nio.