Jongeren socialer door internetgebruik
nieuws
De negatieve gevolgen van het internetgebruik onder jongeren krijgen veel aandacht; jongeren die op afstand en met hun ogen gericht op schermen zouden leven. Maar onderzoeker Marjon Schols van de Erasmus Universiteit Rotterdam ontkracht waarschuwingen dat ze hierdoor minder sociaal zouden worden.
Uit haar onderzoek onder duizenden jongeren blijkt dat alledaagse online activiteiten juist positief zijn voor de sociale cohesie. Jongeren die veel tijd besteden aan online sociale contacten zijn sterker verbonden met hun sociale netwerken. Ook participeren ze meer in de samenleving.
Hoe meer jongeren participeren in online sociale activiteiten als Facebook, hoe meer ze bijvoorbeeld offline opgenomen worden in vriendengroepen.
Online sociale activiteiten blijken vooral bij te dragen aan een betere maatschappelijke ‘insluiting’ van jongeren van niet-Westerse origine. Dat is een groep die offline minder participeert in vriendengroepen en in georganiseerde vormen van vrijetijdsbesteding, zoals hobbyclubs en sporten.
Een sociaal netwerk als Facebook is volgens Schols niet alleen een dimensie van sociale cohesie, het is ook een middel om die cohesie te versterken. Zo mobiliseert een netwerk jongeren om deel te nemen aan online en offline politieke activiteiten.
Schols tempert wel de verwachtingen over de positieve bijdragen van het internetgebruik op participatie in de samenleving. Ze ontdekte namelijk duidelijke verschillen in de mate waarin jongeren om kunnen gaan met digitale media, online content kunnen zoeken en de waarde er van kunnen bepalen.
Online culturele en politieke activiteiten zijn vooral aantrekkelijk en toegankelijk voor hoger opgeleide en digitaal vaardige jongeren. Laagopgeleide jongeren zijn vaak niet alleen minder vaardig online, ze zijn ook minder cultureel en politiek geïnteresseerd. De interesses van jongeren zijn het meest bepalend voor hun online gedrag en voor de uitkomsten van hun internetgebruik.
De verschillen in digitale vaardigheden dragen zo bij aan een grotere ongelijkheid in de participatie in de samenleving, stelt Schols.